Iedereen ervaart wel eens stress en dat is beslist niet altijd verkeerd. Stress is namelijk een functie van het lichaam om ervoor te zorgen dat je alert kunt reageren in bepaalde (nood)situaties. Daarnaast is het hebben van stress bedoeld om beter te kunnen functioneren als je moet presteren, bijvoorbeeld bij een examen of bij een sollicitatiegesprek.
Stress wordt veroorzaakt door stresshormonen die door het eigen lichaam worden aangemaakt. We kennen drie verschillende stresshormonen: adrenaline, noradrenaline en cortisol en zijn hebben alle een ander effect. Zo heeft cortisol invloed op het immuunsysteem, op de bloedstolling en op ontstekingsreacties in het lichaam. Het zorgt daarnaast voor een hongergevoel en voor de aanmaak van buikvet. Ook maakt het de kransslagaders (de slagaders die het bloed zelf van bloed voorzien), gevoeliger voor krampen.
Noradrenaline laat de bloeddruk stijgen en vermindert de bloedtoevoer naar het spijsverteringskanaal, zodat er meer bloed beschikbaar komt voor spieren en hersenen.
Adrenaline zorgt voor een stijging van zowel de hartslag als de bloeddruk. Dit betekent dat er meer zuurstof en glucose door het bloed aan de spieren worden geleverd, waardoor zij beter en sneller in actie kunnen komen.
Het hebben van stress is lang niet altijd ongezond. Echter wordt dit het wel als de stress langdurig is en het lichaam steeds in een alerte stand blijft staan, zonder zich te kunnen herstellen. De stress wordt dan een risicofactor voor hart- en vaatproblemen, waaronder een blijvende hoge bloeddruk, vaatkrampen, slagaderverkalking, hartritmestoornissen of in het ergste geval een hartinfarct.
Bètablokkers
Om de voortdurende afgifte van stresshormonen te verminderen, kunnen medicijnen worden voorgeschreven; zogenoemde bètablokkers. Een medicijn dat heel effectief is, maar dat wel streng toezicht van een arts vereist. Bètablokkers zijn ontwikkeld in de jaren zestig van de vorige eeuw door de Schotse farmacoloog James Black. Hoe werken ze precies? Daarvoor gaan we eerst even terug naar de basis.
Een bètablokker werkt in op het autonome zenuwstelsel, dat deel van ons zenuwstelsel waar we zelf geen invloed op uit kunnen oefenen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de hartslag en de ademhaling, maar ook aan de spijsvertering. Dit autonome zenuwstelsel bestaat uit twee verschillende systemen; het parasympatisch en het sympatisch systeem. Het parasympatisch systeem werkt remmend en is nodig voor rust, het sympatisch systeem wordt geactiveerd bij activiteit. Beide systemen worden aangestuurd door receptoren (eiwitten) in ons zenuwstelsel. Deze receptoren, neurotransmitters genoemd komen vrij op die plaats waar twee zenuwen elkaar bijna raken, zodat prikkels worden overgedragen.
We kennen drie belangrijke stressreceptoren; alfareceptoren, bèta-1 en bèta-2 receptoren. De alfareceptoren vinden we vooral in de bloedvaten van de huid. Worden zij geprikkeld dan trekken deze samen en gaan bijvoorbeeld de haartjes overeind staan en krijg je kippenvel. Bèta-1 receptoren vinden we met name in en rond het hart en bèta-2 receptoren zitten in glad spierweefsel van de luchtwegen, het maag-darmkanaal en de bloedvaten. Worden de bèta-1 receptoren geprikkeld dan gaat de hartslag omhoog. Bèta-2 prikkeling zorgt voor een verwijding van de bronchiën in de luchtwegen en voor het verminderen van slijm in de longen, waardoor er beter ademgehaald kan worden.
Als er een teveel aan stress optreedt, komen er continu bèta-1 en bèta-2 receptoren in actie, waardoor het lichaam op scherp blijft staan. Dit brengt risico’s met zich mee omdat het lichaam geen tijd krijgt om te herstellen. Om een continue aanmaak van bèta-1 en bèta-2 receptoren tegen te gaan (te blokkeren), kan een medicijn met de naam sympathicolyticum – in de volksmond een bètablokker – gegeven worden.
Er bestaan twee verschillende versies van bètablokkers: een niet-selectieve bètablokker die zowel bèta-1 als bèta-2 receptoren blokkeert (carvedilol, pindolol, propranolol en sotalol) en een selectieve bètablokker (acebutolol, atenolol, bisoprolol, metoprolol en nebivolol) die alleen bèta-1 receptoren blokkeert. Het gebruik van een niet-selectieve bètablokker leidt tot een bloeddrukdaling en tot een vertraagde geleiding van het hart dat hierdoor langzamer gaat kloppen. Het hart heeft zo minder zuurstof voor zichzelf nodig. Ook worden de bronchiën nauwer. Bij gebruik van een selectieve bètablokker is er wel effect op het hart, maar minder op de ademhaling. Omdat bètablokkers ook elders in het lichaam inwerken, kunnen er bijwerkingen optreden, als vermoeidheid, hoofdpijn en impotentie.
Bètablokkers worden dus vaak voorgeschreven om het hart te ontlasten. Indicaties zijn:
- Na een hartinfarct
- Bij hoge bloeddruk
- Bij enkele hartritmestoornissen
- Bij angina pectoris (hartkramp).
Het gebruik van een bètablokker heeft wel gevolgen voor sporters. Zo vermindert het de prestatie omdat de maximale hartslag niet meer bereikt wordt. Ook ligt oververhitting op de loer, met klachten als moeheid, dorst, wazig zien en kramp. Net als sneller kunnen uitdrogen en een te hoge suikerspiegel.
Over het algemeen is een bètablokker een veilig medicijn, maar de bijwerkingen, die met name in het begin optreden, zoals:
- Een lage bloeddruk met duizeligheid
- Vermoeidheid
- Koude handen en voeten
- Seksuele disfunctie
- Depressies
- Soms nachtmerries.
Kunnen zeer van invloed zijn op de kwaliteit van leven. Mochten bijwerkingen hinderlijk blijven, neem dan contact op met de huisarts of de arts die de medicijnen heeft voorgeschreven. Misschien kan een verstap naar een andere soort bètablokker helpen. Heb je vragen over bètablokkers en hun werking, stel deze dan aan je apotheker.