Het zien van kleuren vinden we eigenlijk heel normaal. Toch zijn er alleen al in Nederland ruim 1,3 miljoen mensen die kleuren anders zien of zelfs helemaal niet kunnen waarnemen. Hoe werkt het wel of niet zien van kleuren eigenlijk en waarom zijn sommigen van ons minder in staat kleuren te zien?
Om kleurenblindheid of kleurenzwakte, zoals het ook wordt genoemd, uit te leggen, is het goed om eerst iets over kleur zelf en over de manier waarop ons lichaam, via onze ogen en hersenen kleur waarneemt, te vertellen.
Wat is kleur?
Eigenlijk is kleur een subjectief begrip. Kleur ontstaat als (zon)licht weerkaatst of geabsorbeerd wordt door een object waarop het licht schijnt. Op het moment dat we iets als blauw waarnemen, wordt blauw licht weerkaatst. Als we zwart zien, dan worden alle kleuren geabsorbeerd en bij wit gebeurt precies het tegenovergestelde, dan worden alle kleuren tegelijkertijd weerkaatst. Om überhaupt kleuren te kunnen zien, is licht nodig, daarom kunnen we ’s nachts geen kleuren van elkaar onderscheiden. Licht is een vorm van elektromagnetische straling, waarbij iedere kleur een eigen golflengte heeft.
Hoe zien wij kleuren?
Het licht dat wij waarnemen, komt via onze pupil ons oog binnen. De pupil is een kleine opening, een gaatje, in het regenboogvlies dat we ook iris noemen en dat onze oogkleur bepaalt. Achter de iris zit een lens die het licht breekt en zorgt dat het vervolgens op een plek op het netvlies – de gele vlek – valt. Hier wordt licht omgezet in signalen die vervolgens via de oogzenuw de hersenen bereiken. De hersenen zetten de signalen op hun beurt om in beeld.
Het netvlies speelt een belangrijke rol bij het waarnemen van kleur. Hier zijn namelijk staafjes en kegeltjes actief, die ervoor zorgen dat we kunnen zien. Er liggen zo’n 7 miljoen kegeltjes en zo’n 120 miljoen staafjes op het netvlies van één oog. Ze worden omringd door zogenoemde Müllercellen die zorgen dat de kegeltjes en staafjes op hun plek gehouden worden en dat een lichtstraal altijd vanuit een bepaalde hoek op dezelfde kegeltjes en staafjes valt. Wat belangrijk is voor de waarneming in de hersenen.
Staafjes zorgen voor waarneming van beweging, ze kunnen geen kleur onderscheiden, maar zijn wel heel gevoelig voor licht. Staafjes maken het mogelijk in het donker te zien. De kegeltjes zijn er verantwoordelijk voor dat we kleur kunnen zien. Zo zijn er kegeltjes die gevoelig zijn voor rood, maar ook voor groen en voor blauw. Daarnaast maken ze dat we scherp kunnen zien.
Als we pasgeboren zijn dan nemen we nog geen kleur waar. Pas nadat onze hersenen zich dit waarnemen eigen hebben gemaakt met andere woorden als ze dit geleerd hebben en dat is na ongeveer zes maanden, kunnen we kleuren onderscheiden.
Kleurenblindheid
Het fenomeen kleurenblindheid wordt voor het eerst beschreven in 1684 door ene dokter D. Tubervile. Hij onderzocht een meisje van twintig dat alleen zwart en wit kon waarnemen. Vervolgens wordt de aandoening onderzocht door John Dalton, een wetenschapper uit de achttiende eeuw die ook de Daltonwet en de atoomtheorie beschreef. Dalton was zelf kleurenblind en hij beschreef zijn eigen bevindingen. Hij is dan ook tot op heden de naamgever aan kleurenblindheid dat ook Daltonisme wordt genoemd.
Kleurenblind zijn is geen aandoening die een unieke oorzaak heeft. Door de manier waarop licht wordt waargenomen en de verwerking ervan in de hersenen, kan er op verschillende plaatsen iets misgaan. Zo zijn er allerlei varianten van kleurenblindheid;
Achromatopsie oftewel totale kleurenblindheid. Hierbij worden alleen zwart, wit en grijstinten waargenomen. De oorzaak ligt in het niet werken van de kegeltjes. Dit is een zeldzame vorm van kleurenblindheid.
Monochromatopsie. Hierbij werkt maar één van de drie soorten kegeltjes. Ook deze vorm is zeldzaam.
Dichromatopsie. Bij dichromatopsie werken twee van de drie kegeltjes, waardoor er een verstoorde kleurwaarneming optreedt.
Anomale trichromatopsie. Hierbij werken alle kegeltjes, maar is er een verschoven gevoeligheid voor een bepaalde kleur. Meestal is dit groen. Dit wordt deuteranomalie genoemd, waardoor rood-groen kleurenblindheid optreedt.
Zie je alle kleuren normaal dan heet dit trichromatopsie.
Kleurenblindheid is erfelijk via het x-chromosoom en komt daarom vooral bij mannen voor. Zo’n acht procent van de Westerse mannen heeft in meer of mindere mate last van met name deuteranomalie. Kleurenblindheid komt slechts bij 0,4 procent van de vrouwen voor en het is dan een spontaan opgetreden aandoening.
Testen
Er zijn veel verschillende testen die je kunt doen om kleurenblindheid te ontdekken. De meest bekende test is de Ishihara-test, waarbij je aan de hand van 38 verschillende plaatjes jezelf op kleurenblindheid kunt testen. Wil je jezelf testen? Klik dan hier.
Met kleurenblindheid is prima te leven, het is echter wel fijn te weten of je er last van hebt, zodat je in het dagelijks leven niet voor verrassingen komt te staan.