Stotteren, oftewel niet vloeiend spreken, komt wereldwijd voor bij 66 miljoen mensen. Dit betekent dat 1 op de 100 mensen hier in meer of mindere mate last van heeft en dat dat in Nederland zo’n 170.000 mensen zijn. De één herhaalt lettergrepen of woorden, een ander blijft steken op een bepaalde letter of op een klank. Jaarlijks wordt op 22 oktober aandacht gevraagd voor de problemen waar veel stotteraars tegenaan lopen, dit gebeurt op International Stuttering Awareness Day (ISAD). Maar wat gebeurt er nu eigenlijk precies als iemand stottert?
Spreken op zich is eigenlijk een heel ingewikkeld proces. Gedachten, ideeën en gevoelens moeten worden omgezet naar taal; naar woorden, klanken en zinnen. Deze taal moet weer worden omgezet in spraakbewegingen en alle spieren die hiermee gemoeid zijn, en dat zijn er ongeveer 150, moeten op het juiste moment een signaaltje krijgen om precies de goede beweging te maken. Met de juiste snelheid en met de juiste kracht. Ook moeten de ademhaling en de stembanden worden aangestuurd. Alles is een kwestie van de juiste timing. De eerste prikkel begint in de hersenen, waarna overdracht hiervan via de zenuwbanen naar de spieren gaat. Bij stotteren gaat er iets mis in deze samenwerking. Meestal gaat het om een te trage reactie door de zenuwen, waardoor klanken niet vloeiend worden uitgesproken. Stotteren wordt ook wel een neuromusculair programmeerprobleem genoemd – een storing in de ontwikkeling van de spraak.
Kindertijd
Stotteren ontstaat meestal al in de kindertijd. Vaak gebeurt dit geleidelijk tussen het tweede en het vijfde levensjaar. De meeste kinderen groeien er ook weer overheen, maar bij 1% blijft stotteren bestaan. Vaak wordt het verergerd door emotionele factoren, zoals bang zijn te gaan stotteren, waardoor er extra spanning in de spieren ontstaat en de prikkeloverdracht lastiger wordt. Stotteren roept vaak gevoelens van onzekerheid op wat er zelfs toe kan leiden dat situaties waarin gesprekken gevoerd moeten worden, vermeden worden. Inmiddels is duidelijk dat stotteren deels erfelijk is en dat er op latere leeftijd meer mannen dan vrouwen blijvende stotteraars zijn. Vrouwen blijken er vaker overheen te groeien. Omdat stotteren dus erfelijk is, is de kans dat als een ouder stottert een kind ook stottert, 25%.
Om stotteren te onderscheiden van een normale spraakontwikkeling zijn er zeven signalen te herkennen:
- Veelvuldige herhaling van klanken of woorddelen;
- Het steeds opnieuw invoegen van een doffe klinker als euh;
- Het verlengen van klanken aan het begin van een woord;
- Spanning in het gezicht tijdens spreken;
- Een stijging in toonhoogte en volume;
- Spreekangst voor bepaalde woorden;
- Vermijdingsgedrag en zinnen anders formuleren.
Via de screeningslijst stotteren (SLS) zijn deze signalen goed in kaart te brengen